Breinvlaag 2009-152a. Nico

In de industrie krijgen mensen die met pensioen gaan van hun oud-collegas een afscheidscadeau. Hoe meer materiaal er van het bedrijf zelf in dat geschenk is verwerkt, hoe groter de waardering van dat bedrijf voor de oud-werknemer. Het bedrijf staat het materiaal oogluikend af aan de grijze zone van respect. Voor de allerbesten wordt het werkstuk natuurlijk in de baas zijn tijd vervaardigd.

Ik was vandaag op bezoek bij de weduwe van Nico. Omgekomen bij een verkeersongeval, pal voor de eigen huisdeur. De automobilist houdt tot op heden vol, dat Nico op zijn fiets geen richting heeft aangegeven bij het afslaan. Zijn vrouw houdt vol, dat iedereen toch wist, dat hij bij zijn eigen huis was en dus zou afslaan. Gewoon een routinehandeling.

Aan het plafond hing een reusachtige, levensechte, aan zilverdraden bewegende arend van papier-maché. Ogen van gouden tientjes in een gegroefd eikenhouten koppie. Veren van de beste lompen.

In een andere tijd waren Nico en ik collegas. Wij werkten beiden bij de papierfabriek te Velsen Noord, lopendebandwerk. Acht uur per dag dezelfde routine. Je moest elkaar kunnen vertrouwen, geen onverwachte dingen doen. Ik was destijds student, uitzendkracht en had nog zo mijn twijfels bij routinewerk. Nico was vaste kracht en deed tijdens de schaft altijd zijn gebit Uit. Uit! Altijd!

Ook Klaas was onze collega. Klaas bediende de hijskraan. Dat was verantwoordelijk werk, want daarmee werd de rol papier van enkele tonnen zwaar door de fabriek geslingerd, … tot net aan het hoge raam met uitzicht op de Noordzee, … en vandaar in één beweging door naar de afwerkplek, de kelder. Na drie maanden mocht ik van Klaas – als enige van de uitzendkrachten – zijn kraan bedienen, omdat ik een verantwoordelijke kerel was. De meeste collegas zeiden weinig tijdens hun werk. Elke dag precies hetzelfde werk aan de papierstraat leidde kennelijk tot steeds dezelfde inzichten en gesprekken.

Over een lengte van 70 meter veranderde pulp (o.a. oude kranten, lompen en een snufje hout) in fijn glad papier. Het persdroogproces leidde het waterige papierblad over verwarmde cilinders en walsen met daarover een laag vilt. Soms zette men de machine stil en moest de uitzendkracht de dampende machine in, om de vastgelopen papierpulp uit het vilten golfslagbad te peuteren. En ik dus altijd maar weer hopen, dat al die stoïcijnse gezichten begrepen, dat ze op dat moment met hun fikken van de aan/uitknop af moesten blijven. Gelukkig verdiende het goed geld en ik leef nog. Ik wel …

Aan het eind van de droogmachine sloeg de warme en bijna droge papiergolf zich ten slotte om de laatste metalen rol. Een volle rol werd door een gerichte luchtstraal uit een hogedrukslang van het moederblad gescheiden. Je moest dit met vaste hand doen. Daarbij scheurde het papier woest af en stortte zich met een neerwaarts knikkende boog in de pulpzee onder de papierstraat. De cyclus zette altijd door. Toen het mijn beurt was voelde het alsof ik een inwijdingsritueel doorliep. Elke 17 minuten een volle rol. Kom daar maar eens om met je hormonen. De kraan van Klaas pakte daarna de volle rol met twee haken op aan de uiteinden en hees de baal naar een soort van kelder. In die kelder lag hoofdzakelijk mijn taak. Sporadisch wisselden arbeiders van plaats of taak in de fabriek. Meer dan twee functies zaten er voor de mannen niet in.

Om het papier op maat op te kunnen rollen in de kelder, moest het over enkele meters tussen twee geribbelde metalen walsen gestoken worden. De norm was om dat in tweetallen te doen, maar bij gebrek aan handjes deed ik het soms in mijn eentje. De groeven in de wals zorgden ervoor, dat het papier er maar in één richting door wilde: van mij af. Huiveringwekkend precisiewerk. Je moest het papier met dubbelzijdig plakband aan de onderste wals bevestigen. Een hete strijkbout hielp hierbij.

Nico bediende dagelijks de knoppen van de walsmachine. Hij had twee knoppen tot zijn beschikking. Met de gele werd de bovenste wals langzaam maar zeker op de onderste gezet, het papier ertussen, nog niet met twee sterke mannen er van af te tillen. Als je de gele knop losliet deed de zwaartekracht de rest. Met de rode zette hij de walsen daadwerkelijk in beweging, het papier van mij af trekkend. Ik had alleen via een ingenieuze spiegelconstructie oogcontact met hem. Als ik klaar was met het papier, stak ik volgens afspraak, routinematig, mijn hand op en zette Nico, gebit losjes tussen zijn lippen, de walsen stevig op elkaar. Het papier ging dan luttele seconden later aan de rol. De walsen denderden elke keer oorverdovend over het papier en dat was het dan. Met een strakke rol van plat papier als resultaat. De kelder trilde bijna uit zijn voegen door zoveel geweld. Menselijk contact was op dat moment uitgesloten.

Het gebeurde op een normloze dag. Mijn maatje was ziek en in mijn eentje plakte ik het papier zo ver mogelijk achterop de onderste wals vast, voor de betere grip. Op die dag stak ik weer mijn Nicohand op. Op hetzelfde moment zag ik vanuit mijn ooghoek, dat het papier aan één kant van de rol losliet … Routinematig zag ik mijn hand naar het losse stuk papier gaan en tussen de walsen verdwijnen. Nico had mijn hand omhoog zien gaan, want hij zette het papier en mijn arm klem door een druk op de gele knop. Ik voelde de greep op mijn pols toenemen. Het profiel van de wals beet zich vast in mijn vlees. Ik kon geen kant op. Mijn vingertoppen zwollen op. Ik zag Nico in spiegelbeeld. Of waren het twee spiegels? Zijn vinger moest nu onderweg zijn van de gele naar de rode startknop. Hij kon elk moment de walsen hun vrije loop geven. Als natte was in een wringer voelde ik mij. Erger. Ik keek hem aan met de blik die zo kenmerkend is voor een hoofd op een hakblok. Mijn hoofd lag op Nicos hakblok. Nico knipperde met zijn ogen, zijn ondergebit pruilde over zijn onderlip, het gebit lag daar roerloos, de wereld stond stil. Nico keek, maar naar wat? Wat dacht die man, die dag in dag uit de red button indrukte alsof het niet om dood en verderf ging? Ik wilde met mijn vrije arm naar hem zwaaien, maar iets weerhield mij er van. Ik wilde iets roepen, maar er kwam geen geluid uit mij. Niets bewoog nog aan mij. Ik was gestorven aan jeugdige domheid. Dwars door de beelden van een vechtpartij uit mijn lagereschooltijd, de zoen van mijn eerste meisje en de preek aan het graf van mijn vader zag ik hoe mijn arm tussen de walsen getrokken werd, ik ging dood, ik wist het zeker. Toen de tranen mij onder duizend gvd’s over de wangen biggelden bleek mijn hoofd toch nog op mijn romp zitten, want de tandeloze kaken van de walsen en Nico stonden mij grijnzend aan te staren. Nico had mijn leven gered.

In de week na het traumatische incident werd er gecollecteerd in de fabriek. De collectant droeg de collectebus, vuile sentimentele hufter, aan een haak. Hij had maar één arm. Ik kwam die maand niet uit met mijn salaris.

Bij het afscheid riep Nico’s vrouw mij bij de deur nog toe, dat haar man onschuldig was aan zijn ongeluk. Hij kon er echt niets aan doen. Achter haar, nog net zichtbaar via een verweerde spiegel zag ik op een soort werkbank een armprothese met een haak er aan, ernaast stond een weckfles met daarin duidelijk herkenbaar een kunstgebit.



Categorieën:Sloerig in de rakker, Verhalen, Werk

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: