Mantelzorg gaat je niet in de koude kleren zitten,
Een getormenteerde heer in een vieze-oude-mannenjas, strompelde omlaag over het uitgesleten stenen trappetje het café binnen. De verfomfaaide 60 plusser negeerde de barman-uitbater en plofte na een soort zweefduik neer aan een leeg tafeltje. Zijn tafeltje. Buiten scheen een dun zonnetje. Het stoffelijk omhulsel leek zijn kennelijke eigenaar tot hier te hebben gedragen en niet andersom. De mantel hulde de man in een indrukwekkende kegel van eendrachtige treurigheid. Het lege en derhalve nog nuchtere café had, met het beste ochtendhumeur denkbaar, alle aandacht voor het stel.
De kroegbaas streek een biertje af met een speciaal daarvoor opgeflufte spatel en daarna een theedoek over zijn linker schouder. Gebukt onder de zware lasten van de mantelzorg, dat horeca in feite is, hing die iets uit het lood, die schouder. Hij stapte professioneel op het verzopen stel toe. “Met of zonder?” vroeg de barman.
“Doe maar mèt”
De ouwe stakker stak zijn vinger in de lucht, als om te vragen of hij naar het toilet mocht. Maar nee, de vinger verdween in het verlaten middelste knoopsgat van de gehavende overjas. Hij draaide daarmee trage rondjes, de vinger in en uit het ontknoopte gat manoeuvrerend als een goochelaar op zoek naar zakdoekjes. Er kwam geen zakdoek, pochette of zelfs maar een anjer tevoorschijn. Slechts een grote leegte, waarin het Laatste Oordeel al leek te hebben huisgehouden.
“Uitgescheurd, kapot!”, zei de gast met een door heel weinig water aangelengde oogopslag. “Net als mijn ouwe moer toen ze mijn kleine broertje geboorde.” Hij hikte en zette zijn klaagzang voort: “Een gapend gat en die knoop zie ik never nooit meer terug natuurlijk, wie gaat dat betalen? Nou? Die voetbaljochies hebben geen respect meer, ja een mond vol, maar als hun cluppie een keer verliest moet de kleine man op de straat bloeden. Portemonnee ook weg, zelfs de knopen van je jas zijn niet meer veilig bij dat geteisem.”
Met de theedoek inmiddels naar zijn onderarm verhuisd
zette de geestelijk verzorger van rustoord ‘Zeezicht’ eerst de boerenkoffie op een onderzetter voor zijn gast neer en daarna, voorzichtig, om het morsmoment, dat vrijwel zeker komen zou, nog even uit te stellen, schoof hij een ouwe klare met suiker naar het midden van het tafeltje. “Daar ga jum”. “Dankje. Neem er zelf ook één”
De barmhartige beschermheerser over ‘Café Restaurant Het Schaap met de drie Po(e)ten’ herinnerde zich deze pappenheimer nog goed uit de tijd dat er nog mooie duifjes en madeliefjes zo van de straat zijn etablissement in tippelden. Zo’n kleine veertig jaar geleden toch algauw. Iedereen vond het best destijds. Het was een komen gaan en ‘Jas’ was toen al zo gek als een draaideur, een sierduif tussen tortels. “Ik val op je haar schat, je lijkt sprekend op die wereldster, Hansje Klok met die blonde pruik, staat jou ook beeldig, ik wil met je aan tafel en dan naar bed”, hoorde hij jas nog flemen tegen een jonge vrouw die nooit van tafel en bed scheidde voordat er afgerekend was. Jas had barman sindsdien in vertrouwen – meer dan eens – verteld dat zij hem verlaten had voor een ander, “dat loeder heeft me helemaal uitgekleed”, zei hij dan oprecht verbaasd.
Gast was blijkbaar even klaar met zijn verongelijkte spreeksel, want hij nipte van zijn koffie en jenever. De kroegbaas voelde aan zijn snor dat het tafeltje nog lang bezet zou blijven en andere klanten er uit de buurt. De oude klant zou vandaag weinig besteden, althans het eerste uur.
Steun
Na elven zou hij zich volgieten en alles aan de lat laten zetten. Het café ‘trok van de Steun’. De uitkering van uitgerekende oude grijze zatte zuiplappen werd door het gemeentehuis rechtstreeks gestort op de rekening van ‘Café petit restaurant Het Schaap met Mogelijkheden’. De politiek hield diverse soorten mensen van de straat. Inclusief de Gast met de Jas en zijn buddy achter de toog
Gasts jas gleed intussen, zwaar van het leven, steeds verder van de afhangende schoudertjes, tot hij ten slotte op de grond viel. Het beste van hun jaren zakte daarmee tot onder het bestaansminimum. Een dagelijks ommetje ‘Café Het Schaap met de natte oren’ en uitdragerij ‘In de Wolken’, waar hij met zijn loeder woonde in betere tijden, was hun enige vertier.
“Doe nog maar eentje mèt”, zei de man die van vrouwen hield met blond haar dat eruitzag als de pruik van Hansje Klok op een klagerige manier. Hem was niets gevraagd. Met de theedoek inmiddels onder de tapkast teruggehangen zette de horeca ambtenaar broeder wederom een boerenkoffie op een nieuwe onderzetter. De ouwe klare met suiker nam het inmiddels opgewarmde lijk hem direct uit de hand en gooide het bocht, met het hoofd achterover als bij een harinkie, in één teug achter zijn kiezen. “Daar ga jum”. “Dankje. Neem er zelf ook één”
“En nou is mijn vrouw ook nog weggelopen” meesmuilde hij.
Mantelzorg gaat je niet in de koude kleren zitten,
Categorieën:Liefde, pensioen, Schrijven, sexy, Sloerig in de rakker, tijd, Uncategorized, Verhalen
Geef een reactie